Sagen en legenden
De sage van de “Juffrouw zonder kop” dateert uit 1498 en werd door de Limburgse Priester en heemkenner H.Welters opgetekend. In verkorte vorm gaat de sage als volgt; Aan de zuidkant van het aloude stadje Echt verheft zich een bos, alwaar zich de laatste woudreuzen verschuilen voor de moordende bijl. Op de plaats waar vroeger de natuur de scepter zwaaide, prijken thans graanvelden. Aan het eind van de Doort ligt een plaatsje waar kinderen op eerbiedige afstand vandaan blijven; het is de plaats waar vroeger op de heuvel het zogenaamde Slotje stond. Het is een plaats waar men ‘s winters over vertelt, waar op onheilspellende nachten de spookgestalte van de vrouw zonder kop rondwaart. Zo was Drikus op een vastenavond dinsdag naar Susteren geweest. Daar had hij zich bij zijn tante Seph tegoed gedaan aan pannekoek en oud bier. Om 11 uur ‘s avonds keerde hij met beneveld hoofd terug naar boerderij de Horst. Achter de Middelsgraaf sloeg hij, om de weg te bekorten, een voetpaadje in dat hem binnen een kwartier door de Doort bij de Horst zou brengen. Hij doolde door het hout- en struikgewas en van vermoeidheid ging hij onder een grote eik zitten waarna hij weldra insliep. Na even geslapen te hebben, vielen er 3 eikels op zijn neus. Hij probeerde weer te slapen, maar daar klonken de 12 klokslagen van de Echter kerktoren. Hij stond op om op het klokgegalm af te gaan. Toen de laatste toon was weggegalmd zag hij ineens een blauw vuurtje ontvlammen. Drikus voelde zich niet op zijn gemak, vooral niet toen hij een grote ketel zag die op 3 poten kwam aanlopen en zonder ergens tegenaan te hangen toch boven het vuur bleef zweven. Tegelijkertijd hoorde Drikus een stevige stormwind opsteken en omhoogkijken zag hij een vurig gespan naderen: 2 zwarte bokken met vleermuisvlekken die een gloeiende wagen trokken. In de wagen zit de gedaante van een juffrouw met een sneeuwwitte mantel. Drikus verbergt zich achter een struik en door het licht van de wagen ziet hij dat hij op de bouwvallen van het Slotje terecht is gekomen. Ineens klinkt een stem: “Van hier het oningewijde gemeenvolk”! En daar staat de juffrouw voor Drikus.
Ze werpt haar mantel weg en in een bloedrood kleed staat daar de juffrouw met in haar handen haar bloedend hoofd. “Gij roekeloze indringeling, als thans het uur van mijn macht had geslagen, had gij Uw hoofd op deze plaats moeten achterlaten”. “Wie zijt gij”, stamelde Drikus. “Ik ben de adelijke dame van dit kasteel, die in het jaar 1498 door uw Echter medeburgers zo wreed werd onthoofd. Daarom vervolg ik hen. Het is voor U een zonderlijk geluk dat U juist op deze dag der week en niet op woensdag of Vrijdag hier zijt gekomen: velen Uwer medeburgers waren minder gelukkig. Wilt gij weten wat er van de verscheidene mensen is geworden, die spoorloos uit Uw dorp zijn verdwenen? Ga en kijk in de ketel, daar liggen hun hoofden te braden”, aldus de juffrouw. “Het is niet minder gelukkig voor mij dat gij hier zijt”, vervolgde de juffrouw. “Voor mijn sterven kon ik niet openbaren dat al mijn geld en juwelen in 3 kisten onder de grond zijn begraven. Nu moet ik zo lang rondspoken op deze plaats tot iemand de schat heeft opgegraven, dan oas ben ik verlost. Red mij”, sprak de Juffrouw zonder Kop. “kom op dinsdag terug, breng slechts één helper mee, neem brood en zout mee, doe nieuwe klompen aan en op deze plaats gemerkt met een berkehoutje begint gij met een nieuwe spade te graven. Spreek echter met geen woord tijdens de arbeid, want dan is alle moeite vergeefs”. Ineens was de spookgedaante verdwenen. De volgende nacht keerde Drikus met zijn zwager Hannes terug. Toen de Echter klok het twaalfde uur had geslagen, begonnen ze te graven. Na lange tijd stoote de spade van Hannes op iets dat een hol geluid gaf. In vreugde riep hij: “Drikus daar zit de heks”. Helaas, ze hoorden een zware plof en de kisten met geld en juwelen zonken drie maal zo diep als dat ze eerst lagen. Vol spijt over hun teleurstelling keerden Drikus en Hannes naar huis terug. De schat ligt er nog steeds………….